Boek 2 – Hoofdstuk 1 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 1

Hoofdstuk 1: Oorsprong en landschap

btn opener

Spengler noemt de ‘heerszuchtige blik van de West-Europeaan’ het grootste obstakel voor de uitvoering van deze taak, omdat de westerse historicus zich alleen richt op wat in zijn ogen direct de westerse cultuur heeft beïnvloed en al het andere halfslachtig behandelt. Niemand denkt er bijvoorbeeld aan de staatsrechtelijke problemen van de Chinese, Indiase, Arabische of Egyptische geschiedenis even grondig te behandelen als het principaat van Augustus. Spengler wijdt uit over een aantal overeenkomsten tussen de staatsrechtelijke ontwikkelingen van deze culturen. De oudste zijn de Egyptische en Babylonische, die rond 3000 voor Christus ontstaan langs de Eufraat en de Nijl; vanaf 1500 voor Christus ontstaan drie nieuwe culturen, de Indiase in Punjab, rond 1400 de Chinese langs de middenloop van de Gele Rivier en rond 1100 de antieke langs de Egeïsche zee. Ook de eenheid van de Arabische cultuur is een ontdekking die westerse historici is ontgaan. De Mexicaanse cultuur is uniek in die zin dat ze zonder contact met de andere culturen heeft kunnen opbloeien, maar ook doordat ze in de volle pracht van haar ontplooiing op zinloze wijze is vermoord in koloniale tijden. Volgens Spengler bezitten we geen betrouwbare kennis over de geschiedenis van deze cultuur, maar via de vergelijkende methode van de morfologie kan ze enigszins gereconstrueerd worden.

§ 11

Het fysionomische geschiedenisbeeld dwingt ons aan te nemen dat er feiten bestaan van de eerste orde, met grote gevolgen, waar wij in wetenschappelijke zin niets van zullen weten. De vroeg-Chinese en Mexicaanse cultuur beïnvloeden ons niet in een oorzakelijk verband maar kunnen ons wel leren over algemene menselijke noodzakelijkheden. Ook het onbekende moet ruimte krijgen in geschiedenisopvattingen. Spengler maakt een onderscheid tussen zoölogische gebeurtenissen (hij vergelijkt het gevecht tussen twee negerstammen in Soedan met een gevecht tussen twee mierenvolken) en historische gebeurtenissen die van betekenis zijn omdat ze bij een cultuur horen. Voorafgaand aan een hoge cultuur is de mens ahistorisch en zoölogisch, maar ook na afloop van een cultuur, zodra een civilisatie haar volle en definitieve gestalte heeft aangenomen. Wat wij in de Egyptische civilisatie vanaf Setie I en in de Chinese, Indiase en Arabische civilisatie vandaag de dag voor ons zien, is opnieuw het zoölogische komen en gaan van het primitieve tijdperk, ook al gaat dat onder het mom van nog zulke vergeestelijkte religieuze, filosofische en vooral politieke vormen. Waar eerst in tien jaar een cultuur in een hele nieuwe fase kon komen, gebeurt er nu honderden jaren lang niets fundamenteels. Deze culturen hebben geen ziel meer en kunnen hoogstens in de geschiedenis van een vreemde cultuur de betekenis krijgen van een object, waarbij de betekenis van deze relatie uitsluitend door de vreemde cultuur wordt bepaald.

btn opener

Relaties tussen culturen zijn secundair, de eigen ontplooiing van een cultuur primair. De systemen en oorzaak-gevolgrelaties die westerse historici over de geschiedenis heen projecteren bestaan in werkelijkheid enkel in hun eigen denkwereld, en hebben niets met de geschiedenis zelf van doen. De geschiedenis zelf gaat uit van bestaan en alle systemen zijn enkel uitdrukkingen van dit bestaan in het wakker-zijn. Om de werkelijke geschiedenis te doorgronden is het minstens even belangrijk om te zien welke invloeden niet doorwerkten vanuit de ene cultuur in de andere als welke invloeden dat wel deden. Ieder opgroeiend mens en elke levende cultuur heeft voortdurend duizenden en nog eens duizenden mogelijke invloeden om zich heen, waarvan er maar heel weinig als zodanig worden toegelaten en veruit het grootste deel niet. Wanneer er sprake is van contact tussen verschillende culturen is het steeds de jongste cultuur die bepaalt welke betekenis dit contact krijgt. Eeuwige waarheden hebben in elke cultuur, ondanks op elkaar lijkende formuleringen, altijd een andere betekenis. Dit is te zien aan de ‘drie Aristotelessen’ in antieke, magische en faustische cultuur, de twee verschillende vormen van het christendom van de magische en de faustische mens, of de geschiedenis van het Romeinse recht. Schijnbaar gaat het om één fenomeen, terwijl het er eigenlijk meerdere zijn. Spengler bespreekt de geschiedenis van het Romeinse recht.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage