De geestelijke vormkracht van de late periode begint na de reformatie. Haar meest typische creatie is de vrije wetenschap. Het kritische weten dat eertijds het geloof moest rechtvaardigen, gaat het nu op de proef stellen. Geen andere cultuur kent een natuurwetenschap zoals de westerse. Zij was eerst en vooral techniek, en dan pas theorie, en gaat altijd uit van de ‘werkhypothese’. Het is specifiek faustisch om elk inzicht in natuurlijke verbanden direct praktisch uit te buiten. Technische producten die een verbazingwekkend combinatievermogen verraden duiken al op rond het jaar 1000.
Elke late filosofie bevat een kritisch protest tegen de onkritische kijk van de vroege periode. Maar deze kritiek van een van zijn superioriteit overtuigde geest raakt ook het geloof zelf en leidt tot de enige grote schepping op religieus vlak die eigen is aan de late periode van een cultuur: het puritanisme. Dit duikt op in het leger van Cromwell en zijn staalharde, bijbelvaste independenten, die psalmen zingend ten strijde trokken, in de kring van de pythagoreeërs, die met de bittere ernst van hun plichtenleer het vrolijke Sybaris verwoestten en het voor altijd het stempel opdrukten van een zedeloze stad, in het leger van de eerste kaliefen, dat niet alleen staten maar ook zielen onderwierp. Het komt allemaal op hetzelfde neer: de geestdrift van een nuchtere geest, koud vuur, dorre mystiek, pedante extase. En toch laait daarin nog eenmaal een wilde vroomheid op. Het puritanisme mist de glimlach die de religie van alle vroege periodes met een aureool had omgeven, de momenten van diepe levensvreugde, de humor. Hier heersen verstand en begrip, niet beelden en gevoelens. Pythagoras, Mohammed en Cromwell belichamen in drie culturen een en dezelfde beweging. Pythagoras was geen filosoof. Hij was een heilige, profeet en grondlegger van een fanatieke religieuze groepering, die zijn waarheden met alle mogelijke politieke en militaire middelen opdrong aan zijn omgeving. De islam is bijna alleen een nieuwe religie in de zin waarin het lutheranisme een nieuwe religie was. In werkelijkheid is hij een voortzetting van de grote vroege religies. De grote figuren uit de omgeving van Mohammed, zoals Abu Bakr en Omar, zijn in elk opzicht verwant met de puriteinse leiders van de Engelse revolutie.
In het puritanisme schuilt al het rationalisme, dat na een paar geestdriftige generaties overal doorbreekt en de macht naar zich toe trekt. Rationalisme betekent geloven, maar alleen in de resultaten van het kritisch begrip, dus in het verstand. Men gelooft niet meer aan de scheiding begrijpelijk-onbegrijpelijk en veracht al het irrationele. Geheimen zijn niets dan bewijzen van onwetendheid. De nieuwe religie die geen geheimen kent heet in haar hoogste mogelijkheden wijsheid; haar priester is de filosoof en haar aanhangers zijn de ontwikkelde lieden. Van de cultuur gaat men terug tot de natuur. Dit is echter geen doorleefde natuur, maar een bewezen, uit het verstand geboren en alleen voor het verstand toegankelijke natuur. Men bouwt systemen op grond van schijnbaar verzekerde uitgangspunten, maar men zegt uiteindelijk toch alleen ‘kracht’ in plaats van ‘God’. Wereldbeschouwing is de karakteristieke uitdrukking voor een verlicht wakker-zijn, dat onder leiding van het kritisch verstand in een goddeloze wereld om zich heen kijkt en de zintuigen logenstraft zodra ze iets waarnemen wat het gezonde mensenverstand niet erkent.
Wat ooit mythe was, het werkelijkste van het werkelijke, is nu onderworpen aan de methode van het euhemerisme. Het is euhemeristisch wanneer de hel wordt geïnterpreteerd als het kwade geweten, de duivel als wellust en God als schoonheid van de natuur. Wat ooit mythe en cultus in grote stijl waren geweest, heet in deze religie van ontwikkelde lieden natuur en deugd, waarbij natuur echter een rationeel mechanisme is en deugd een vorm van weten.