Boek 2 – Hoofdstuk 3 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 3

Hoofdstuk 3: Problemen van de Arabische cultuur

btn opener

De wereld zoals die voor het magisch wakker-zijn ligt uitgestrekt heeft een soort uitgebreidheid die holteachtig genoemd mag worden. De wereld als holte verschilt van de weidse faustische wereld, met haar hartstochtelijke drang naar diepte en verte, en net zoveel van de antieke wereld als optelsom van lichamelijke dingen. In de oudheid kennen we de tegenstelling tussen stof en vorm, in het Westen die tussen kracht en massa. In de oudheid verliest de spanning zich in het kleine en in de details, terwijl ze zich in het Westen ontlaadt in het karakter van het werk. In de wereldholte daarentegen blijft ze hangen, in een onbesliste op- en neergaande worsteling, en verheft zich daarmee tot dat oerdualisme waarvan de magische wereld in duizend-en-een en toch steeds dezelfde vormen is verhuld. De belangrijkste tegenstelling in dit oerdualisme is die tussen geest en ziel, die alle religie en wereldbeschouwingen van de magische cultuur vormt en leidt. De ziel is altijd op een of andere manier verwant met het lichaam en het aardse, met het ondermaanse, het kwaad, de duisternis. De geest behoort tot het goddelijke, tot het boven en tot het licht. Hij bewerkstelligt in de mens, als hij neerdaalt, het heldendom, de heilige toorn, het inzicht van de rechter die een oordeel velt en alle mogelijke soorten profetie en extase. Als lichaam en ziel behoort de magische mens alleen zichzelf toe, maar er woont iets anders, vreemds en hogers in hem, en daarom voelt hij zich met al zijn inzichten en overtuigingen slechts onderdeel van een consensus, die uit het goddelijke ontstaat en de mogelijkheid uitsluit van een ‘ik’ dat eigen waardeoordelen velt. Terwijl de faustische mens een ik is, een op zichzelf aangewezen macht, die in laatste instantie over het oneindige beslist, en terwijl de apollinische mens als één soma onder vele voor zichzelf instaat, is de magische mens met zijn geestelijk bestaan slechts een bestanddeel van een geestelijk ‘wij’.

Waarheid is voor de magische mens dan ook iets anders dan voor ons. Al onze kennismethoden, die op een eigen individueel oordeel berusten, zijn in zijn ogen waanzin en verblinding, en de wetenschappelijke resultaten daarvan het werk van de Boze, die de geest heeft verward en misleid omtrent zijn capaciteiten en doeleinden. Aan een eigen wil zelfs maar denken is zinloos, want ‘wil’ en gedachte zijn in de mens al uitwerkingen die de godheid op hem heeft. Waarheid is wat vanuit de goddelijke geest vorm krijgt in een consensus. Hieruit volgt de idee van een goddelijke bemiddelaar – de Logos – die contact maakt met het menselijke wezen.

De wereld van de magische mens is vervuld van een sprookjesachtige stemming en over alles ligt een schemerachtig, holteachtig licht, dat voortdurend door een spookachtige nacht dreigt te worden verslonden. De verhalen waarin dit tot uitdrukking komt waren geen dichtkunst maar werkelijkheid, en de enige wereld waarin men bij voortduring leefde.

§ 9

Uit het ‘waar’ volgt het ‘wanneer’ van de magische ziel. Niet alleen het wereldruim, ook de wereldtijd is holteachtig. De magische mens ervaart tijd in relatie tot een begin en een einde van ‘deze dagen’, die onomstotelijk vaststaan en waartussen het menselijk bestaan een van oorsprong af bepaalde plaats inneemt. Daaruit volgt een innerlijke, echt magische zekerheid: dat alles ‘zijn tijd’ heeft, vanaf het neerdalen van de verlosser, waarvan het uur in de oude teksten geschreven stond, tot de kleinste alledaagse bezigheden, waarbij vergeleken de faustische gehaastheid zinloos en onbegrijpelijk wordt. Het holtegevoel vergt een overzienbare geschiedenis met een begin en een einde van de wereld, die tevens begin en einde van de mensheid zijn. Een geschiedenis als de daden van een machtige god-tovenaar, en daartussenin, gevangen binnen de grenzen van een voorbestemde periode, de worsteling van het licht met de duisternis, waarin de mens met geest en ziel verwikkeld is.

De wereldbeschouwing van de magische mens valt uiteen in drie grote periodes: ontstaan, ontwikkeling en ondergang van de wereld. Het specifiek magische gevoel van tijd en ruimte leidt tot een volstrekt uniek soort vroomheid, die ook holteachtig mag worden genoemd, een willoze overgave: islam. Dit is een Arabisch woord dat ook weergeeft hoe Jezus en elke andere geniale religieuze persoonlijkheid in deze cultuur op de voorgrond trad. Islam is de onmogelijkheid van een ik als vrije macht tegenover het goddelijke, zoals de faustische cultuur dat wel kent. Het magisch wakker-zijn is louter het schouwtoneel van een strijd tussen beide machten en geenszins een macht op zich. Er is ook geen allesoverheersend geheel van oorzaak en gevolg, maar slechts één oorzaak die direct aan alle zichtbare gevolgen ten grondslag ligt, namelijk de godheid, die zelf geen beweeggronden meer heeft voor haar handelingen. Dit basisgevoel mondt uit in de puur magische idee van de genade, die haaks staat op de biecht in faustische zin. Genade is de substantiële inblazing van iets goddelijks in de menselijke, eveneens substantiële geest. Het Arabische idee komt het sterkst naar voren in het boek Job, in degene die erin slaagt de zuivere islam te bereiken, terwijl zijn vrienden twijfelen.

btn opener

Er is een mystieke, magische extase mogelijk van de ervaring van het ene, van het deelhebben, die elk bestaan van een magisch individueel ik uitsluit. Dit gaat schuil achter het begrip consensus. Een scheiding van politiek en religie is in de magische wereld theoretisch onmogelijk en onzinnig. Wereldlijk en geestelijk recht zijn voor de magische mens eenvoudigweg hetzelfde. Deze eenheid wordt gewaarborgd door de rechtgelovige consensus.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage