Boek 2 – Hoofdstuk 3 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 3

Hoofdstuk 3: Problemen van de Arabische cultuur

btn opener

Met historische pseudomorfosen duidt Spengler op die gevallen waarin een vreemde oude cultuur het land met zo’n dikke laag bedekt dat een jonge, die daar thuis is, geen lucht krijgt en geen zuivere, eigen uitdrukkingsvormen kan ontwikkelen – zelfs niet eens tot volle ontplooiing van haar zelfbewustzijn komt. Dit is het geval bij de Arabische cultuur. Vanaf 300 voor Christus vindt er onder de jonge volkeren van de Arameessprekende wereld een grote opwekkingsbeweging plaats. Alle bestaande religies, of hun goden nu de namen van Ahura Mazda, Baäl of Jahweh dragen, raken doordrongen van een nieuwe verhouding van de mens tot God, van een volstrekt nieuw wereldgevoel. Overal waren er aanzetten tot een grote creativiteit, maar precies op dat moment verschenen de Macedoniërs die een laag antieke beschaving uitspreidden tot aan India en Turkestan. Op deze plek en deze manier werd de pseudomorfose voorbereid. De magische cultuur is geografisch en historisch de middelste in de groep hoge culturen, de enige die in ruimte en tijd met bijna alle andere in aanraking is gekomen. Zij is een belangrijke schakel in de opbouw van de geschiedenis als geheel binnen ons wereldbeeld, maar wordt tot op heden niet goed begrepen. Er werd alleen gefocust op hetgeen in de Griekse of Latijnse taal werd geschreven en dit werd dan tot de laatantieke cultuur gerekend. Maar er bestond hier een besloten groep magische literaturen die werden gedragen door één geest ondanks dat ze in meerdere talen waren geschreven. Een natie in magische stijl heeft namelijk geen moedertaal. Ook op godsdienstig vlak is de magische cultuur kunstmatig gescheiden: islam, christendom en jodendom uit die tijd zijn allemaal zielsverwant, maar worden onterecht tot aparte culturen gerekend.

§ 2

De Arabische pseudomorfose begint met de slag bij Actium. Hier staat de ongeboren Arabische cultuur tegenover de afgeleefde antieke civilisatie. Het ging in deze slag om de apollinische of de magische geest, om de goden of de God, om principaat dan wel kalifaat. Een overwinning van Antonius zou de magische ziel hebben bevrijd; zijn nederlaag luidde voor het landschap van de magische ziel de starre keizertijd in. Spengler vergelijkt de Arabische pseudomorfose met de pseudomorfose in het petrinische Rusland, dat door de westerse civilisatie bekneld werd. Het primitieve tsarisme van Moskou was de enige vorm die nog steeds correspondeerde met de Russische volksaard, maar in Petersburg werd deze verminkt tot de dynastieke vorm van West-Europa. Vanuit het Westen is de Russische volksaard allerlei late kunst, wetenschap, verlichting, sociale ethiek en grootstedelijk materialisme opgedrongen, terwijl deze eigenlijk nog in zijn voortijd zat en alleen de taal van religie begreep. Een waarlijk apocalyptische haat richt zich dan ook tegen Europa. Spengler herkent de gespletenheid van Rusland in de tegenstelling Tolstoj en Dostojewski. Tolstoj is met heel zijn innerlijk met het Westen verbonden. Hij is de grote woordvoerder van het petrinisme; ook als hij het ontkent is het nog een westerse ontkenning. Zijn sterke haat spreekt tegen Europa, waar hij zichzelf niet van kan bevrijden. Deze haat kent Dostojewski niet. Hij heeft al het wereldlijke met een even hartstochtelijke liefde omvat, zoals hoort bij de vroege, religieuze periode van een cultuur. Tolstoj van zijn kant is een groot verstand, ‘verlicht’ en ‘sociaal gezind’, hij is een gebeurtenis binnen de Europese civilisatie. Dostojewski’s ziel kijkt over al het sociale heen. De dingen van deze wereld lijken deze zo onbetekenend dat ze aan hun verbetering geen waarde echt.

 

btn opener

Ondanks de pseudomorfose komen in de magische cultuur alle vormen van een echte riddertijd, gelijkend op die van de gotiek, aan de oppervlakte. Scholastiek en mystiek, leenstelsel, minnezang, animo voor kruistochten – dat was er allemaal in de eerste eeuwen van de Arabische cultuur. Spengler spreekt over kalifaten, het Sassanidische ideaal van het hofleven, ridderlijk geïnspireerde mazdeïsten en een stemming onder de legers van de magische naties die vergelijkbaar is met die van de kruistochten. In de vroege eeuwen verschijnt ook een briljante scholastiek en mystiek in magische stijl, die aan de beroemde scholen in het hele Aramese gebied thuis is: de Perzische van Ctesiphon, Resaina, Gundeshapur, de joodse van Sura, Nehardea en Pumbedita, enzovoort. Dit zijn hoofdkwartieren van een bloeiende astronomie, filosofie, scheikunde en geneeskunde, maar naar het Westen toe wordt dit grote fenomeen door de pseudomorfose bedorven. Ook in geestelijk opzicht zijn de Arabieren geenszins de navolgers van de oudheid. In werkelijkheid is zo goed als alles wat volgens de beperkte geschiedkunde als vrucht van de laatantieke geest geldt, niets anders dan een uitdrukking van vroeg-Arabische innerlijkheid. Dit brengt Spengler tot het thema van de magische religie.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage