Boek 2 – Hoofdstuk 3 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 3

Hoofdstuk 3: Problemen van de Arabische cultuur

btn opener

De groep magische religies vormt een onscheidbare eenheid van geest en ontwikkeling, afzonderlijk kan men deze religies niet begrijpen. Hun ontstaan en ontwikkeling tot ze vaste vorm hebben aangenomen omvat de periode van het jaar 0 tot 500. In de diepte ervan rust een en hetzelfde zielenleven, dat in alle talen van deze wereld van religies steeds zichzelf tot uitdrukking brengt.

In het weidse gebied van de Oud-Babylonische fellahwereld wordt beginnend rond 700 voor Christus in de profetische religies van de Perzen, joden en Chaldeeën alles voorbereid. De tweede golf rijst op in de apocalyptische stromingen vanaf 300 voor Christus. Hier ontwaakt het magisch wereldbesef en construeert men een metafysica van de laatste dingen, die al op het oersymbool van de komende cultuur, de holte, gebaseerd zijn. De figuur van de Messias, een Laatste Oordeel, een Satan, zijn in één klap daar, en het magische tijdsgevoel geeft het leven een nieuwe tact en het woord lot een nieuwe inhoud. De derde schok volgt ten tijde van Caesar en leidt tot de geboorte van de grote verlossingsreligies. Nu ontstaat in Perzische, mandaeïsche, joodse en christelijke geloofskringen en in de westelijke pseudomorfose de grote mythe. Een grote mengeling van religieus en ridderlijk heldendom maakt dat de profeet versmelt met de strijder, en Zarathoestra, het lijdensverhaal van Jezus, de figuur van de moeder Gods en de daden van de apostelen vormen het middelpunt van legenden, verhalen en romans. Aan het eind van de tweede eeuw komt deze opgewonden stemming tot bedaren. Nu begint de mystieke doordringing en magische ontleding van de religieuze stof. De leer van de nieuwe kerk wordt ondergebracht in een theologisch systeem. Langzamerhand worden nu de grote kerken voltooid. Het is besloten dat de leer van Jezus niet tot een omvorming van het jodendom maar tot een nieuwe kerk moet leiden, die zich op het westen oriënteert, terwijl het jodendom zich naar het oosten keert. Het einde der tijden is op de lange baan geschoven en er ontstaat een dogmatiek die het nieuwe wereldbeeld verklaart. In 242 verschijnt de nieuwe godsdienststichter Mani die, met verwerping van het jodendom en hellenisme, alle magische religies in een van de indrukwekkendste theologische scheppingen aller tijden samenvat. Tussen de Griekse kerken van het Westen en het Oosten ontwikkelt zich de Talmoedische kerk (de ‘synagoge’) met het Aramees als schrijftaal.

§ 13

Met de hoogscholastiek begint vanaf 200 na Christus ook het streven de zichtbare en steeds strikter georganiseerde gemeenschap van gelovigen te vereenzelvigen met het organisme van de staat. Dat volgt uit het wereldgevoel van de magische mens en leidt tot de omvorming van heersers in kaliefen en daarmee tot de opvatting dat rechtgelovigheid een voorwaarde vormt voor echt staatsburgerschap, tot de plicht valse religies te vervolgen en tot de ondergeschikte positie van ongelovigen. Rond 200 is het christendom voor het eerst staatsgodsdienst geworden in Osroëne, het centrum van het Aramese landschap. Het tegendeel van deze ontwikkeling vormt de verbreiding van het monnikenwezen met zijn radicale afwending van staat, geschiedenis en werkelijkheid in het algemeen. De strijd tussen bestaan en wakker-zijn, dus tussen politiek en religie, kan door de vorm van de magische kerk en haar vereenzelviging met staat en natie toch niet helemaal beslecht worden, daarom ontbrandt deze strijd binnen de natie als strijd tussen wereldse vroomheid en ascese. In iedere magische mens moet het goddelijke het lage en menselijke overwinnen, en dus is de asceet de enige die werkelijk aan die voorwaarde kan voldoen. Tussen wereld en klooster bestaat geen tegenstelling maar enkel een gradueel verschil. Elke magische kerk is zelf een orde, en alleen met het oog op de menselijke zwakheid worden de verschillende stadia en gradaties van ascese niet opgelegd maar toegestaan.

Het christendom, dat in de tweede eeuw nog niet veel meer was dan een verspreide kloosterorde, groeit vanaf 250 plotseling enorm. Het is de tijd waarin de laatste stadsculten van de oudheid verdwijnen. Rond 300 is de christelijke kerk de enige die zich over het gehele Arabische gebied heeft verspreid. Dat leidt noodzakelijkerwijs tot interne conflicten, die berusten op de geest van de verschillende landschappen en die daarom tot het uiteenvallen van het christendom in meerdere religies hebben geleid. De controverse rond de natuur van Christus is het slagveld waarop de strijd wordt uitgevochten. Het gaat om het probleem van de substantie: is het ene tegelijkertijd drie of het vele? Het probleem bestaat sinds er een magisch mensdom bestaat. Athanasius had de grote vraag geformuleerd en beweerde dat Vader en Zoon dezelfde goddelijke substantie hadden, die in Christus een menselijk soma had aangenomen. Deze westerse formulering is afhankelijk van aanschouwelijke feiten van de cultuskerk. Nestorius, en met hem het hele Oosten, zag in Christus de tweede Adam, de goddelijke gezant van het laatste eon. Maria heeft een mens gebaard in wiens menselijke en geschapen substantie de goddelijke ongeschapen substantie woont. De Syriër Apollinaris verkondigde de zuidelijke versie: in de levende Christus is niet alleen een persoon maar ook een unieke substantie aanwezig. De goddelijke substantie is getransformeerd, niet met een menselijke vermengd. Het is de ene substantie in een andere modus. Als de vroege periode van de Arabische cultuur op haar eind loopt valt het christendom definitief uiteen in drie religies, die symbolisch met de namen Paulus (Westen), Petrus (Zuiden) en Johannes (Oosten) aangeduid kunnen worden.

btn opener

In de oosterse kerk werd in 486 de nestoriaanse leer bindend verklaard, waarmee de band met Byzantium werd verbroken. Vanaf dat moment hebben de mazdeïsten, manicheeërs en nestorianen een gemeenschappelijk lot, waarvoor de gnosis van Bardaisan de kiem had gelegd. In de monofysitische kerk van het Zuiden komt de geest van de oergemeente weer aan het licht en deze vindt verdere verbreiding; met haar starre monotheïsme en haar beeldvijandigheid staat zij het dichtst bij het Talmoedische jodendom en is daarmee het uitgangspunt geworden van de islam. De westerse kerk bleef verbonden met het lot van de Romeinse kerk, dat wil zeggen met de tot staat geworden cultuskerk.

Al deze kerken bedreven nadrukkelijk en uiterst succesvol zending. Pas als de groep magische religies met het oog op het probleem van de substantie definitief zijn beslag heeft gekregen, neemt de uitbreiding het ongeëvenaarde gepassioneerde tempo aan. Het zendingswerk van het christendom zou hier niet zo succesvol zijn geweest als de er nauw mee verwante cultuskerk hem niet was voorgegaan en het grootste deel van de bevolking van Noord-Afrika, Spanje, Gallië, Brittannië en de grensgebieden langs de Rijn en de Donau voor de syncretistische culten had gewonnen. De joden hebben op grote schaal in zuidelijke en oostelijke richting zendingswerk bedreven. Via Zuid-Arabië zijn ze tot de binnenlanden van Afrika doorgedrongen. Mazdeïsten en manicheeërs hebben vanuit Tigris het Romeinse en het Chinese imperium tot de uiterste grenzen doorkruist. De drie christelijke kerken hebben overal deze sporen gevolgd. De islam moet men als het puritanisme van de hele groep vroegmagische religies beschouwen, die alleen naar de vorm als een nieuwe religie ten tonele is verschenen, en wel in het domein van de zuidelijke kerk en van het Talmoedische jodendom. De islam betekent ondanks zijn successen louter een stuk uiterlijke godsdienstgeschiedenis. De innerlijke geschiedenis van de magische religie is met Justinianus aan haar eind gekomen. Het nieuwe christenbom binnen de faustische cultuur, dat zich tussen 1000 en 1500 vormt, is radicaal verschillend van de ideeënvorming van 0-500.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage