Boek 2 – Hoofdstuk 3 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 3

Hoofdstuk 3: Problemen van de Arabische cultuur

btn opener

De Arabische pseudomorfose begint met de slag bij Actium. Hier staat de ongeboren Arabische cultuur tegenover de afgeleefde antieke civilisatie. Het ging in deze slag om de apollinische of de magische geest, om de goden of de God, om principaat dan wel kalifaat. Een overwinning van Antonius zou de magische ziel hebben bevrijd; zijn nederlaag luidde voor het landschap van de magische ziel de starre keizertijd in. Spengler vergelijkt de Arabische pseudomorfose met de pseudomorfose in het petrinische Rusland, dat door de westerse civilisatie bekneld werd. Het primitieve tsarisme van Moskou was de enige vorm die nog steeds correspondeerde met de Russische volksaard, maar in Petersburg werd deze verminkt tot de dynastieke vorm van West-Europa. Vanuit het Westen is de Russische volksaard allerlei late kunst, wetenschap, verlichting, sociale ethiek en grootstedelijk materialisme opgedrongen, terwijl deze eigenlijk nog in zijn voortijd zat en alleen de taal van religie begreep. Een waarlijk apocalyptische haat richt zich dan ook tegen Europa. Spengler herkent de gespletenheid van Rusland in de tegenstelling Tolstoj en Dostojewski. Tolstoj is met heel zijn innerlijk met het Westen verbonden. Hij is de grote woordvoerder van het petrinisme; ook als hij het ontkent is het nog een westerse ontkenning. Zijn sterke haat spreekt tegen Europa, waar hij zichzelf niet van kan bevrijden. Deze haat kent Dostojewski niet. Hij heeft al het wereldlijke met een even hartstochtelijke liefde omvat, zoals hoort bij de vroege, religieuze periode van een cultuur. Tolstoj van zijn kant is een groot verstand, ‘verlicht’ en ‘sociaal gezind’, hij is een gebeurtenis binnen de Europese civilisatie. Dostojewski’s ziel kijkt over al het sociale heen. De dingen van deze wereld lijken deze zo onbetekenend dat ze aan hun verbetering geen waarde echt.

 

§ 3

Ondanks de pseudomorfose komen in de magische cultuur alle vormen van een echte riddertijd, gelijkend op die van de gotiek, aan de oppervlakte. Scholastiek en mystiek, leenstelsel, minnezang, animo voor kruistochten – dat was er allemaal in de eerste eeuwen van de Arabische cultuur. Spengler spreekt over kalifaten, het Sassanidische ideaal van het hofleven, ridderlijk geïnspireerde mazdeïsten en een stemming onder de legers van de magische naties die vergelijkbaar is met die van de kruistochten. In de vroege eeuwen verschijnt ook een briljante scholastiek en mystiek in magische stijl, die aan de beroemde scholen in het hele Aramese gebied thuis is: de Perzische van Ctesiphon, Resaina, Gundeshapur, de joodse van Sura, Nehardea en Pumbedita, enzovoort. Dit zijn hoofdkwartieren van een bloeiende astronomie, filosofie, scheikunde en geneeskunde, maar naar het Westen toe wordt dit grote fenomeen door de pseudomorfose bedorven. Ook in geestelijk opzicht zijn de Arabieren geenszins de navolgers van de oudheid. In werkelijkheid is zo goed als alles wat volgens de beperkte geschiedkunde als vrucht van de laatantieke geest geldt, niets anders dan een uitdrukking van vroeg-Arabische innerlijkheid. Dit brengt Spengler tot het thema van de magische religie.

btn opener

In scherp contrast met de ontelbare, aan specifieke plaatsen gebonden culten van de antieke religie, staat de zichtbare vorm van de magische religie: de kerk, de gemeenschap van rechtgelovigen die geen thuisland en geen aardse grens kent. Voor hen spreekt het voor zich dat slechts één God de ware en goede kan zijn, terwijl de goden van de anderen boosaardig zijn. Het zwaartepunt van elke magische religie is niet in een cultus maar in een leer: in de belijdenis. Zolang de ziel van de oudheid levenskrachtig was, bestond de pseudomorfose eruit dat alle oosterse kerken werden omgevormd tot culten in westerse stijl: Jahweh-cultus, Jezus-cultus, Mithrascultus, enzovoort. Toch is in deze culten al een nieuw gevoel merkbaar en met het wegkwijnen van de apollinische en het opbloeien van de magische ziel vanaf de tweede eeuw keert de relatie om, en wordt de kerk de invloedrijkste vorm. In het kader van de pseudomorfosen bevrijden de mysteriën en sacramenten zich van plaatsgebondenheid en kunnen nu overal waar ingewijden bijeen zijn worden voltrokken. Deze hebben magische extase en een ascetische levenswandel tot doel. Het klopt niet als men zegt dat de kerk van Rome zich de structuur van het Romeinse rijk heeft toegeëigend. Deze structuur was al een kerk. Constantijn de Grote was initiatiefnemer van het Concilie van Nicea en tegelijk pontifex maximus. Zijn zoons, ijverige christenen, hebben hem tot divus verheven en de voorgeschreven cultus aan hem gewijd. Spengler onderstreept de uitspraak van Augustinus dat de ware religie vóór het verschijnen van het christendom al in de gedaante van de antieke heeft bestaan.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage