Boek 2 – Hoofdstuk 5 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 5

Hoofdstuk 5: De vormenwereld van het economisch leven

btn opener

Dit is de ene, talige kant van het grote feit ‘democratie’. Wat ons nog te doen staat, aldus Spengler, is de andere en doorslaggevende kant, die van het ras te bekijken. De democratie zou in hoofden en op papier zijn gebleven als er onder haar voorvechters geen echte heersersnaturen waren geweest, voor wie het volk niets dan object en de idealen niets dan middelen waren, hoe weinig ze zich daarvan ook bewust waren. Uiteindelijk komt het op leiderschap aan, dat zelf bepaalt wat het doet.

Zo blijft ook het ideale grondrecht van de westerse constituties, het fundamentele recht van de massa om haar vertegenwoordigers vrij te kiezen, puur theorie, want in werkelijkheid rekruteert elke ontwikkelde institutie zelf haar medewerkers. Zelfbeschikkingsrecht van het volk is een holle frase: in feite gaat met elk algemeen kiesrecht de oorspronkelijke betekenis van het kiezen binnen de kortste keren teloor. Het leidt ertoe dat leiders de publieke opinie steeds meer als een wapen tegen elkaar opnemen. Juist daarom drijft een onweerstaanbare tendens elke democratie verder op deze weg die naar haar zelfopheffing leidt. Het betreft hier niet zozeer moreel verval, het is de moraal zelf, de ethiek van de rijpe democratie die met een door het lot gewilde noodzakelijkheid zulke vormen aanneemt. Binnen een dictatuur van het geld kan de inzet van geld niet als verval worden aangemerkt.

Tot deze tendensen behoort behalve geld ook invloed op de rechtspraak. En terwijl in de oudheid, bovenal op het Forum Romanum, de volksmassa bijeen werd gedreven tot een zichtbaar en compact lichaam, om haar te dwingen van haar rechten dat gebruik te maken dat men wilde, schiep de Europees-Amerikaanse politiek ‘gelijktijdig’ door de pers een krachtenveld van intellectuele en financiële spanningen dat zich uitstrekt over de hele aarde en waarin ieder individu zonder het te beseffen is ingeschakeld, zodat hij moet denken, willen en handelen zoals ergens in de verte een heersende persoonlijkheid doelmatig acht. De perscampagne ontstond als voortzetting – of voorbereiding – van de oorlog met andere middelen, en haar strategie van voorpostengevechten, schijnmanoeuvres, overvallen, stormaanvallen werd gedurende de negentiende eeuw zo ver doorgevoerd, dat een oorlog al verloren kon zijn voordat er een schot gelost is – omdat de pers hem inmiddels heeft gewonnen.

Vandaag de dag zijn we zo afgemat door het bombardement van deze geestelijke artillerie dat we geen verzet meer bieden en dat bijna niemand nog genoeg innerlijke afstand weet te bewaren om het onheilspellende van dit schouwspel helder voor ogen te krijgen. Het volk leest de ene krant, ‘zijn’ krant, die in miljoenen exemplaren dagelijks alle huizen binnendringt, de geesten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in haar ban houdt. Wat is waarheid? Voor de massa wat men voortdurend leest en hoort. Wat de pers wil is waar. Met de politieke pers hangt de behoefte aan algemene ontwikkeling door het onderwijs samen, die in de oudheid totaal ontbrak. Daarin schuilt een volstrekt onbewuste drang om de massa als object van partijpolitiek naar het machtsmiddel van de krant toe te leiden. Wie heeft leren lezen valt ten prooi aan hun macht, en in plaats van de gedroomde zelfbeschikking wordt er in de late democratie in radicale zin beschikt over de volkeren door de machten waaraan het gedrukte woord gehoorzaamt. Eerst kritiseerde men de censuur. Nu gaat de massa rustig haars weegs; zij heeft deze vrijheid definitief veroverd, maar op de achtergrond bestrijden de nieuwe machten elkaar door de pers op te kopen. Het geld triomfeert ook hier en dwingt de vrije geesten in zijn dienst; enkel wanneer de intellectuelen zeggen wat door de machthebbers aangewend kan worden, krijgen zij een stem in de pers.

Dan komt het einde van de democratie. Terwijl in de wereld van de waarheid het bewijs doorslaggevend is, is in de feitenwereld succes doorslaggevend. Door het geld vernietigt de democratie zichzelf, nadat het geld de geest heeft vernietigd. Juist omdat alle idealistische dromen zijn vervlogen ontwaakt eindelijk een diep verlangen naar alles wat nog van oude, edele tradities leeft. Men is de geldeconomie tot walgens toe moe. Men hoopt op verlossing uit een of andere hoek, op een echt geluid van eer en ridderlijkheid, van innerlijke adel, van zelfverloochening en plicht. Het caesarisme groeit op de bodem van de democratie, maar zijn wortels reiken tot diep in de ondergrond van het bloed en van de traditie.

§ 1

Economisch denken en handelen vormen, net als politiek denken en handelen, een kant van het leven. Ons huidige begrip van economie is volgens Spengler opgebouwd uit specifiek Engelse veronderstellingen. De machine-industrie, die in andere culturen volstrekt onbekend is, staat daarbij als vanzelfsprekend centraal en beheerst heel de begripsvorming en de afleiding van zogenaamde wetten, zonder dat men beseft wat dit betekent. De scheppers van dit model zijn Hume en Smith, en zelfs hun tegenstander, Marx, is erdoor bepaald. Het gaat van Smith tot Marx om pure zelfanalyse van het economische denken van één cultuur, en dan ook nog in één ontwikkelingsstadium. Deze analyse is door en door rationalistisch en gaat dus uit van de materie en haar condities, van noden en prikkels, en niet van de ziel van de geslachten, standen, volkeren en hun vormgevend vermogen. Het is een systematische methode met de idealistische ambitie de enig juiste methode van ‘de’ economie te ontwikkelen. De economie heeft echter geen systeem maar een fysionomie. Om het geheim van haar innerlijke vorm, van haar ziel te doorgronden, is fysionomische tact vereist. Dat is volgens Spengler een nieuwe, Duitse opvatting van economie, voorbij kapitalisme en socialisme.

Het leven heeft een politieke en een economische manier om voor de geschiedenis in vorm te zijn. Het leven wil zich in stand houden (economie) en zich doen gelden (politiek). Die manieren overlappen, ondersteunen of bestrijden elkaar, maar de politieke komt in elk geval op de eerste plaats. Het verschil in rang tussen beide blijkt uit hun verhouding tot de dood. Economisch gezien wordt het leven bedreigd, beledigd, vernederd door de honger in de ruimste zin van het woord. Hier sterft men aan iets (hongerdood), niet voor iets (heldendood). De politiek offert mensen voor een doel; zij vallen voor een idee; de economie laat hen slechts wegkwijnen. De oorlog is daarmee de schepper, de honger de vernietiger van alle grote dingen. Spengler noemt het ook wel, verwijzend naar zijn onderscheid tussen man en vrouw, de spil- en de zwaardzijdes van het bestaan. Hoe hoger de mens historisch reikt, des te verder steekt zijn politieke en religieuze wil wat symbolische diepgang en uitdrukkingskracht betreft uit boven het economisch leven.

Politiek en economie behoren beide tot de raciale kant van het leven: ook de economie betreft zeden en gewoonten en geen causale moraal. Elke beroepsgroep heeft net als elke stand een vanzelfsprekend (eer)gevoel, niet voor goed en kwaad maar voor goed en slecht. Niemand heeft deze zeden opgesteld of opgeschreven, maar ze bestaan; ze zijn net als elke standsethiek overal en te allen tijde anders en telkens alleen binnen de kring van groepsleden bindend. Religieus-ascetische grondbegrippen als ‘onzelfzuchtig’ en ‘zondeloos’ hebben binnen het economisch leven geen zin. Voor de ware heilige daarentegen, is de economie hoe dan ook zondig.

btn opener

Boven het plantaardige verbonden-zijn aan het natuurproces van de primitieve en dierlijke economie verheft zich het economisch denken dat de grond bewerkt, het vee temt, de dingen omvormt, veredelt, ruilt en duizend-en-een middelen en methodes verzint om de levensstandaard te verhogen en de afhankelijkheid van de omringende wereld om te zetten in macht over zijn omgeving.

Tegenover de producerende economie komt een veroverend soort economie te staan, die zich van de eerste als van een object bedient, zich door haar laat voeden, haar schatplichtig maakt of berooft: de handel. Aanvankelijk zijn politiek en handel onlosmakelijk met elkaar verbonden, beide heerszuchtig. Politiek en handel in ontwikkelde vorm – de kunst om door superioriteit op geestelijk vlak zakelijk meer succes te hebben dan de tegenstander – zijn beide een vervanging van de oorlog door andere middelen. Ondanks een grote mate van overeenstemming in vorm verschillen economisch en politiek denken wat betreft hun richting en daarmee op tactisch gebied volledig van elkaar.

Aan het begin van een hoge cultuur gaat het economisch leven onbewust zijn gang, terwijl het politieke leven en religieuze beleven een vaste plek en richting hebben. Met de opkomst van de stad nemen geld en geest de historische leiding van de standen over. Een koele burgerlijke overzichtelijkheid komt in de plaats van het heldhaftige en het heilige. Nauwelijks nog door een symbolische kracht van elkaar gescheiden, dringen vanaf dat moment politiek en economisch leven, religieuze en wetenschappelijke kennis zich aan elkaar op, raken elkaar en raken met elkaar vermengd. Elementaire economische factoren treden aan de oppervlakte en drijven de spot met de overblijfselen van vormvolle politiek.

Spengler schetst een beeld van de morfologie van de economische geschiedenis. De menselijke oereconomie verandert, evenals die van plant en dier, in biologische tijdspannen van vorm. Iets heel anders is de strikt gevormde en wat tempo en duur betreft scherp omlijnde economische geschiedenis van de hoge culturen, die elk afzonderlijk hun eigen economische stijl hebben. Bij het leenstelsel hoort de economie van het stedeloze land. Met de vanuit de steden bestuurde staat verschijnt de stedelijke economie van het geld, die met het aanbreken van elke civilisatie op haar beurt uitgroeit tot een dictatuur van het geld. Tegen de achtergrond van het dorp blijft een volledig primitieve, nauwelijks door de cultuur beïnvloede situatie bestaan, waarop de stedelijke economie neerkijkt. Uiteindelijk luidt de wereldstad het tijdperk in van een geciviliseerde wereldeconomie. Tegenover deze economische beweging zijn de mensen als economische klasse in vorm, zoals ze dat tegenover de wereldgeschiedenis als politieke stand zijn. Ieder individu heeft een economische functie binnen de economische orde, zoals het binnen de maatschappij een bepaalde positie inneemt.

Net als bij alles wat tot de politiek en tot het leven in het algemeen behoort zijn er ook in de producerende, verwerkende en distribuerende economieën leidinggevende subjecten enerzijds en objecten anderzijds: groepen die voorschrijven, beslissen, organiseren, uitdenken en andere die alleen mogen uitvoeren. Economisch gezien bestaat er geen arbeidersklasse, dat is een uitvinding van theoretici. In werkelijkheid is er een onafzienbaar aantal activiteiten van puur dienende aard.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage