Boek 1 – Hoofdstuk 6 SAMENVATTING BIJ BOEK 1 – HOOFDSTUK 6

Hoofdstuk 6: Faustische en apollinische natuurkennis

btn opener Aan alle kennis van de natuur ligt dus een religieus geloof ten grondslag. Wetenschap gaat uit van onbewuste vooronderstellingen en dogma’s die tot de vroegste periode van de bijbehorende cultuur te herleiden zijn. Het idee dat de natuurwetenschap als houding tegenover de wereld superieur is aan religie, is een vooroordeel van de stedelijke mens. Uit de geschiedenis van hoge culturen blijkt namelijk dat wetenschap een ‘laat en voorbijgaand schouwspel is’. Na enkele eeuwen maakt zij plaats...

§ 3

Iedere natuurkunde gaat gepaard met een poging om het natuurbeeld tot zo eenvoudig mogelijke kwantitatieve vormeenheden te herleiden: een atoomleer. Ook deze atoomleren verschillen symbolisch van elkaar. Spengler richt zich op de tegenstelling tussen apollinische en faustische atoomleer. De klassieke atoomopvatting gaat uit van zintuiglijke aanschouwelijkheid en nabijheid, de faustische van abstractie. Bij de klassieken gaat het om plastische eenheden, bij de westerlingen om dynamische...
btn opener Uiteindelijk is elke atoomleer mythe in plaats van ervaring. De ‘gekende’ structuur van de uitgebreide werkelijkheid is een symbool van de ‘kennende’ mens die richting ervaart. Dit kennen heeft een stijl; in de relatie tussen kennen en gekende speelt het oersymbool van de individuele cultuur mee. In het antieke bewustzijn is het symbool dat van zintuiglijk-lichamelijke tegenwoordigheid, in het westerse een toenemende ruimtelijke transcendentie. De natuurkunde gaat uit van een werkelijkheid...